Onooglijk

Ze opent, met tegenzin, haar ogen een heel klein beetje en ziet haar arm, die doet alsof hij een punker is. De haren staan recht overeind. Het maanlicht tovert een blauwe glans over de blonde haren, waardoor het lijkt alsof ze gloeien. Nooit geweten dat ze zoveel haren op haar arm heeft, mijmert ze afwezig. Een licht briesje uit het raam, dat op een kiertje staat, doet de haren bewegen, als de halmen van riet langs een oever.

Toch weet ze heel zeker dat ze net wat anders voelde, een luchtstroom die niet vanuit het raam kwam, die warmer was, alsof er iets of iemand tegen haar arm ademde. Langzaam verplaatst ze haar blik naar de ruimte achter haar arm. Ze ziet niets. Maar ze weet dat hij er is. Zoals hij er de laatste twee weken altijd is. Maar dit keer komt hij halen wat hem beloofd is. Wat zíj hem beloofd heeft.

Het beeld van Leon, haar buurman, drie dagen geleden, aan haar keukentafel, flitst door haar hoofd. Zijn verbonden hand had op de tafel tussen hen gelegen. Hoewel de hand dik was ingepakt zag je dat er wat ontbrak. De opluchting in zijn stem was bizar onder de gegeven omstandigheden. ‘Geloof me Suzanne. Het is de enige manier! Doe het nou maar gewoon, dan ben je ervan af!’

Langzaam tilt ze haar arm op, daarmee de barrière in haar zichtveld verwijderend en kijkt hem recht in de gitzwarte ogen. Haar adem stokt in haar keel en haar hart fladdert een looping in haar borstkast. In de spiegel van zijn ogen ziet ze zichzelf liggen. Haar lijkbleke gezicht en de donkergrijze vegen onder haar ogen verraden nachten wakker liggen. Haar verstrakte kaak en de wijd opengesperde ogen verraden haar angst, haar paniek, haar radeloosheid. Kon ze de tijd maar terugdraaien, kon ze haar minachtende woorden van twee weken geleden maar terugnemen. Was het maar zo gemakkelijk.

Ze had toen ’s ochtends, voordat ze naar haar werk ging, staan praten met Leon in haar voortuin, toen de bewoner van drie deuren verderop de deur uit kwam met zijn hondje. De man, die daar sinds een maand woonde, liet zich alleen zien wanneer hij zijn hond ging uitlaten. Hij sprak met niemand, hij ontweek oogcontact en liep in een grote boog om andere mensen op de stoep heen. In zijn huis waren de gordijnen steevast dicht en geen geluid kwam langs de hermetisch gesloten ramen. Iedereen dacht er het zijne van, de roddels, de vermoedens en de vooroordelen tierden welig in hun o, zo rustige buurtje.

Terwijl zij en haar buurman nieuwsgierig toekeken, terwijl de man de deur achter zich dicht trok en zorgvuldig vergrendelde, stond zijn hondje naar hen te kijken. Grommend trok het zijn lippen op, het haar op zijn rug ging recht overeind staan en bijna tastbare agressie siepelde door de lucht.

De man zelf was een reus. Zeker meer dan twee meter groot, een enorme kleerkast. Wat ze van zijn gezicht had kunnen zien, was het een ontstellend knappe man. Toen ze een keer per ongeluk expres haar kans had afgewacht en achter haar heg tevoorschijn was gekomen toen hij langs liep, hadden zijn verschrikte, warm-bruine ogen, verscholen onder ontstellend lange wimpers, haar een paar tellen aangekeken, voordat hij er als een haas vandoor ging, zijn nijdig grommende hondje met zich meeslepend, al sussend vriendelijke woordjes mompelend. Na een paar meter had hij achterom gekeken en met een wanhopig gezicht waarschuwend zijn hoofd geschud naar haar, voordat hij de bocht om ging. Ze kon er niets aan doen, maar dat korte moment van oogcontact had iets in haar wakker gemaakt. Hij had iets dierlijks, iets uitgesproken manlijks over zich, dat haar op liefdesgebied in haast comateuze toestand verkerende lichaam wakker had gemaakt. Vanaf die dag ging hij zowel in haar dagdromen als in haar slaap haar fantasie beheersen. Ze vond zijn a-sociale gedrag ietwat zorgwekkend, maar het mysterie van de man prikkelde haar des te meer.

De man was klaar met het vergrendelen van zijn fort, draaide zich om, zag hen staan en sloeg de tegenovergestelde richting in. Schamper zei ze tegen Leon dat ze het geen gezicht vond, zo’n hond, zo’n onooglijk misbaksel, naast zo’n reus. Daar hoorde een echte jongenshond bij, een Duitse herder of een Rottweiler en niet zo’n nuffig Barbie-hondje. Die man echter, daar zou ze wel eens een borrel mee willen drinken, had ze schalks toegevoegd. Maar dan wel zonder zijn hondje. Dat zou de aandacht maar afleiden. Al dat gegrauw en gegrom, zou de romantiek danig bederven! Leon had haar met een opgetrokken wenkbrauw aangekeken en met een ondeugende blik in zijn ogen gezegd dat ze dan wel op haar beurt moest wachten, want hij had een ontbijtje op bed in gedachten…

Grinnikend hadden ze hun blik weer gericht op het duo, dat om de één of andere reden stokstijf stil stond op het trottoir. Ze zagen de imposante schouders van de man zakken, verschrompelen haast, maar verder verroerde hij zich niet. Het hondje naast hem, draaide langzaam, heel langzaam zijn kop naar hen om en staarde hen aan. Hun gegrinnik verstomde en hun lach bevroor op hun gezicht. Seconden regen zich tot een minuut en een tweede… Toen tilde het hondje zijn poot op, zonder zijn blik van hun af te wenden en begon te plassen tegen het been van de man, die als een standbeeld bleef staan. De hond knipoogde, knipoogde!!! naar hen en liep toen verder, de man als een zombie achter zich aan trekkend.

Ze kijkt naar haar spiegelbeeld in de ogen van de hond naast haar bed. Tergend traag trekt hij zijn lippen op in een bloedstollende grijns en laat het maanlicht zijn tanden oplichten als ijsblauwe dolken. Een zacht gerommel vanuit zijn keel, zwelt aan tot een alles overstemmende grom, die haar hoofd vult met angst. Maanlicht, gevangen in een druppel kwijl, glijdt langs een hoektand naar beneden, blijft even hangen aan de vlijmscherpe punt en valt. Een seconde later hoort ze het zachte pletsj van de druppel op de vloer, versterkt klinkend te midden van de chaos in haar hoofd.

Ze knijpt haar ogen weer stijf dicht en beschermt haar gezicht weer met haar arm. Het gegrom verstomt, een ademhaling blijft over. Deze strijkt over haar arm, langs haar borst, kietelt haar buik, blijft even hangen bij haar kruis, vervolgt met een snuif zijn weg langs haar benen om te blijven hangen bij haar tenen. Met ingehouden adem blijft ze roerloos liggen. Ze voelt de warme adem haar koude tenen verwarmen. Een tand schampt plagend lang haar teen, de seconden rekken zich uit, terwijl ze wacht op het onvermijdelijke.

Ze denkt terug aan de afgelopen twee weken. De hond had haar na die ochtend overal als een spook achtervolgd. Hij dook overal op. Toen ze in haar auto was gestapt en in haar achteruitkijkspiegel keek, was ze zich een ongeluk geschrokken doordat hij verscheen op haar achterbank. Vloekend had ze de rem ingetrapt en zich omgedraaid en gestaard naar een lege bank. Verward had ze de auto doorzocht, maar de hond was verdwenen.

Toen ze even later naar haar werk reed, had ze de hond overal zien zitten. Op elke hoek, bij elk stoplicht, zat hij op haar te wachten. Wanneer ze in haar spiegels keek zag ze hem naast of achter de auto rennen. Op haar werk zat de hond in elke gang, op elk kantoor, zelfs in de kantine als een standbeeld naar haar te staren. Niemand leek de hond op te merken en op haar verontwaardigde uitroepen over de aanwezigheid van de hond reageerden haar collega’s in eerste instantie lacherig en verwonderd, maar steeds geirriteerder en wantrouwiger, zodat ze uiteindelijk haar mond maar hield en de hond negeerde. Was ze gek aan het worden?!!! De constant starende blik van de hond maakte dat ze zich niet kon concentreren en bloednerveus, zodat

ze zich uiteindelijk na een paar oneindig lange uren ziek had gemeld.

Toen ze thuis aangekomen uit haar auto stapte, benam een misselijkmakende geur haar de adem. Haar huis werd omgeven door een penetrante pisgeur. Kokhalzend had ze een blik geworpen op het huis van de reus en recht in de ogen van de hond gekeken, die haar met zijn kop vanonder de gordijnen aanstaarde en grijnsde.

Blinde paniek had haar overvallen. Ze had gerend, half struikelend, naar haar voordeur, had voor haar gevoel eindeloos gehannest met het slot, maar kon uiteindelijk de deur veilig achter zich dicht trekken. Ze had de deur op slot gedraaid, had dit nog een keer gecontroleerd en had toen enigszins gerustgesteld met haar rug tegen de deur geleund. Haar adem was in piepende hijgjes uit haar mond ontsnapt. Vermanend had ze zichzelf toegesproken. ‘Doe normaal mens! Get yourself together! Snap out of it!’

Pas na een paar tellen was de metamorfose van haar huis tot haar doorgedrongen. Het behang in de gang hing in natte flarden aan de muren, de vloer was doordrenkt met vocht en overal lag poep. Verbijsterd was ze doorgelopen de woonkamer in, waar ze ontdekte dat geen meubelstuk meer heel was. De bank en de stoelen waren aan flarden gescheurd, de inhoud van het dressoir lag compleet aan gort geknaagd over de vloer. Haar orchideeën, o God, haar zo gekoesterde orchideeën!, lagen in stukken gescheurd verspreid over de woonkamer. Snikkend had ze als een wilde de geamputeerde stukken plant bij elkaar verzameld, tot ze uiteindelijk totaal ontredderd op haar knieën tot stilstand kwam.

Na een eeuwigheid was ze behoedzaam naar het raam gekropen en pas na veel moed verzamelen had ze een blik naar buiten geworpen. De hond zat op haar gazon. Zijn blik was exact gericht op de plek waar haar hoofd boven de vensterbank verscheen, alsof hij precies wist waar ze was. Snel was ze weer onder haar vensterbank gedoken, maar niet voordat ze had gezien dat de auto van Leon ook voor zijn huis stond. Die moest toch ook werken? Ze had haar telefoon uit haar broekzak gegrabbeld en zijn nummer opgezocht.

Pas na drie keer proberen had hij opgenomen, zonder zich te melden. ‘Leon? Leon, ben je daar?’ Na een lange stilte, had toen eindelijk zijn fluisterende stem geklonken: ‘Suzanne? Ben jij dat?!’

Ze zaten in hetzelfde schuitje. Bij Leon speelde zich hetzelfde onvoorstelbare, bizarre scenario af. De bevestiging was voor hun beiden een enorme geruststelling, maar hun ontreddering werd niet minder. Beiden werden overdag en ’s nachts vergezeld door de hond, die kwam en ging, ongrijpbaar was, maar in een mum van tijd hun totale leven ondersteboven gooide en hen transformeerde tot bibberende hoopjes ellende.

Als drenkelingen hielden ze hun hoofd boven water door met elkaar te bellen om daarmee hun greep op de werkelijkheid, hun verstand te behouden, maar geen van beiden hadden ook maar een idee van wat ze moesten doen. Bovendien waren ze beiden gegijzeld in hun huis. Zodra ze probeerden naar buiten te komen, nam een verlammende angst hen in zijn greep. Verder dan de deurklink kwamen ze gewoon niet. Een onverklaarbare, onzichtbare, maar totale barrière hield hun vast in hun huis. De kasten raakten leeg en langzaam drong het tot hen door, dat ze zouden gaan verhongeren, als dit nog veel langer voortduurde. Toen werden ze beiden gebeld. Door de reus.

Suzanne had wezenloos met haar telefoon als een reddingsboei in haar handen, naar de hond zitten kijken, die op een meter afstand voor haar had gezeten, toen de telefoon ging. Gehaast had ze opgenomen, denkend dat het Leon was. Een onbekende stem noemde haar naam. De stem was diep, laag, een beetje schor en deed ondanks de omstandigheden, iets in haar binnenste fladderen en haar tenen krullen. Het was de meest sexy stem die ze ooit gehoord haad. Heel even was ze de hond vergeten en wezenloos liet ze de manier waarop hij haar naam noemde, echoën, resoneren in haar hoofd. Maar de woorden die daarop volgden, sloegen genadeloos elke vorm van ontsnapping, al was het maar in haar hoofd, neer. ‘Suzanne. Met Dolf… De hond. Hij is geen gewone hond. Hij is gevaarlijk. Levensgevaarlijk. Je hebt hem beledigd. Hij wil dat je iets geeft dat van jezelf is, dat vanuit jezelf komt. Letterlijk. Om te bewijzen dat je hem als je meerdere erkent en daarna, je voor altijd te herinneren aan het feit dat ik zijn territorium ben.’ Even was er een stilte geweest. Toen had zijn stem weer geklonken, doordrenkt van verdriet en eenzaamheid. ‘Het spijt me, het spijt me echt.’ Vervolgens werd de verbinding verbroken.

Langzaam waren de woorden tot haar doorgedrongen. Iets vanuit jezelf? Letterlijk? Waar had die man het over?!!! Het getuut van de verbroken verbinding bracht haar bijna teder langzaam terug tot de werkelijkheid. Opeens was ze zich weer bewust van de hond, die voor haar lag en traag een oog opende. Even trok een blauwe, fluorescerende gloed over het zwarte oog, die haar verkilde tot op het bot. Ze had geknipperd met haar ogen en toen was de hond verdwenen. Voor even. Een minuut later zat hij op de keukentafel. Kwijl droop van zijn kaken, terwijl hij elke beweging van haar volgde, alsof hij zat te wachten op iets lekkers.

Leon was de eerste die het hardop zei. Hij had hetzelfde telefoontje gehad en voor hem was het vrijwel direct duidelijk. Wat de hond wilde was een bot om op te kauwen. Een bot van hunzelf, voor de duidelijkheid. Als genoegdoening. Omdat ze interesse hadden getoond in zijn “baas.” In het begin lachte ze hem uit, hysterisch bijna, maar na een tijdje begon ze het ook te geloven. Maar ze ging toch never nooit geen bot van zichzelf geven!!!

Echter wanneer Leon tegenover haar zit aan de keukentafel, met zijn verbonden hand en ze zijn opluchting ziet en hoort, brengt dat haar ontkenning aan het twijfelen. Alleen al het feit dat hij daar bij haar zat, dat hij zijn huis was uit gekomen… “Ik zei gewoon tegen die hond, toen hij weer naast mijn bed zat te hijgen en te grommen: Neem mijn pink dan maar. Nou, dat deed hij dus. Sindsdien is hij niet meer geweest. Het is voorbij. Ik ben weer vrij. Het doet even ongenadig zeer, maar dan is het wél klaar.’

De afgelopen dagen had ze serieus zitten afwegen wat ze het beste kon missen. De vingers aan haar handen, het meest voor de hand liggend, maar zo zichtbaar. Dus besloot ze dat het een teen moest zijn. En dan maar gelijk haar misvormde, kromme teen van haar linker voet. Die was al heel haar leven een doorn in het oog, dus als het dan moest, dan díe teen maar. Ze kon niet geloven dat ze het überhaupt overwoog, ze voelde zich gevangen in een soort Twilight-zone-achtige nachtmerrie, waar ze maar niet wakker uit kon worden. De constante aanwezigheid van de hond was echter een reminder dat er niets meer klopte.

Pas vanmiddag had ze het over haar lippen kunnen krijgen. Ze was de beschimmelde en rottende aardappelrestjes uit haar vuilnisbak aan het schoonspoelen. Ze had honger, de kasten waren leeg, maar ze durfde/kon het huis niet uit. De stank van de rottende aardappelschillen en haar honger gaven haar het duwtje. Ze had zich omgedraaid en was langs de aanrechtkastjes naar beneden gezakt, had de hond aangekeken en gezegd: ‘Geloof me als ik zeg, dat ik het niet in mijn kop zal halen om te proberen jouw baasje van je af te pakken. Als die gedachte ooit in mijn hoofd zat, dan is die er nu écht wel uit. Maar als dat niet genoeg is, als ik dan toch echt iets op moet geven, dan maar mijn teen. Mijn grote teen van mijn linkervoet.’

Vervolgens was de hond in rook opgegaan. Poef, weg. Van het ene op het andere moment verdwenen. Vanaf toen had ze zitten wachten. Uiteindelijk was ze uitgeput haar bed in gekropen, had zich verborgen onder haar dekens en had liggen luisteren. Toen ze uiteindelijk het getik van zijn nagels op het laminaat hoorde en zijn adem voelde strijken langs haar arm, was ze bijna opgelucht geweest. Nog even en dan was de beproeving ten einde.

Ze voelt de pijn al voordat die er daadwerkelijk is. In een reflex trekt ze haar voet terug, waardoor ze juist de verscheurende kracht van de tanden versterkt. De pijn trekt als een gloeiende voor door haar voet en haar been en jammerend, gillend grijpt ze naar haar voet, graait naar haar teen, maar vindt alleen een bloederig gerafeld gat. Kotsmisselijk, van top tot teen trillend en jankend zoals ze nooit gejankt heeft, schuift ze naar achteren, tegen de muur. Ze maakt zich zo klein mogelijk en knijpt haar voet tot moes, om het bloeden te stelpen. Een doordringende ijzergeur vult al snel de kamer, wint het van de hondengeur die tot nog toe de overhand had.

De allesoverheersende pijn in haar voet brengt haar op het randje van bewusteloosheid. Nét als ze dankbaar die leegte in wil duiken, dringen smakkende, knagende geluiden tot haar door. Ze laat haar blik dwalen door haar slaapkamer. Niets. Voorzichtig buigt ze zich naar voren en ziet dan het kwispelende staartje van de hond tevoorschijn gekomen, vlak naast het bed. Morbide nieuwsgierigheid laat haar verder naar voren buigen. Langzaam wordt haar beeld met de hond gevuld. Staart, rug, schouders, oren, bek… en haar felrood gelakte teennagel… Het wiebelt heen en weer in de bek van de hond. Dan doorboort een hoektand de nagel en begint een stem in haar hoofd te gillen. In werkelijkheid brengt ze geen geluid uit en blijft gefascineerd kijken. Ze kán haar blik er niet van loslaten.

Terwijl ze haar deels geamputeerde voet vast blijft houden kijkt ze toe hoe haar teen ontdaan wordt van de nagel. Even laat de hond de rest van de teen los en knabbelt gulzig aan de nagel. Het geluid van het geschraap van de tanden langs en door de nagel jaagt stroomstootjes door haar ruggenwervel. Dan begint hij enthousiast het vlees los te rukken. Hij neemt een stuk pees tussen zijn tanden en rukt het los van het bot. Al kauwend draait hij zijn kop naar haar om en kijkt haar aan. Het maanlicht laat de witte, krullerige vacht oplichten in een feeërieke gloed. De gitzwarte, peilloze ogen versterken dat effect. Even ontneemt de duivelse schoonheid van het dier haar de adem. Onooglijk? Oogverblindend! Dan verliest ze eindelijk haar bewustzijn.

*

Ontvang nieuwe Piekjes per email:

Spread the love

Geef een antwoord

Specify Google Client ID and Secret in the Super Socializer > Social Login section in the admin panel for Google Login to work

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.