De kracht van de vuist in haar buik stuwt haar met een dreun tegen de muur. Ze klapt dubbel, hapt naar adem en vangt de volgende dreun op met haar schouder. Ze zakt langs de muur naar beneden en maakt zich zo klein mogelijk. Als een foetus ligt ze in de gang, instinctief met haar ledematen haar kwetsbare delen beschermend. Terwijl ze de regen van klappen ondergaat denkt ze ineens aan haar hond. Hoe die, tot voor kort in ieder geval, compleet zorgeloos en vol overgave haar kwetsbare delen blootgaf. Net zoals zij altijd had gedaan. Ze waren compleet zorgeloos geweest. Er was geen reden tot zorg immers. De aanblik van die totale ontspanning, dat volledige vertrouwen van haar hond, was een bron van ontspanning en geluk. Ze vraagt zich af of ze haar hond ooit nog zo zal zien.
Ze hoort hem grommen achter de gesloten deur beneden. Zijn krabbende, klauwende poten lijken de deur compleet aan gort te scheuren. Even schiet het hoopgevende beeld van haar hond die haar belager bij de keel grijpt door haar hoofd. Ze wist het beeld direct uit haar hoofd. Wishful thinking.
Haar belager trekt haar overeind en sleept haar door de gang. Hij smijt haar de badkamer in. Haar kin klapt tegen de wasbak en een verzengende pijn van haar tong, die gevangen tussen haar dichtklappende kaken, half doormidden wordt gebeten, laat het zwart worden voor haar ogen. Even is ze zich bewust van die bijzondere smaak van bloed, maar dan gaat de knop uit.
Vierentwintig uur geleden was de deurbel gegaan. Het was avond, een uur of negen en ze had met haar hond in de tuin gezeten, genietend van waarschijnlijk één van de laatste zomeravonden. Terwijl ze met haar tenen haar hond over de buik kriebelde, verloor zij zich in een boek. Ze was zo verdiept in haar boek, dat ze de bel eerst niet eens hoorde. Het feit dat haar hond overeind kwam schudde haar wakker en maakte haar bewust van de bel.
Zich afvragend wie dat toch kon zijn en met haar hond dansend om haar benen liep ze naar binnen, naar de voordeur. Zodra ze de klink naar beneden drukte, werd de deur met geweld open geduwd. De deur knalt tegen haar gezicht en ze deinst achteruit, compleet uit het lood geslagen. Een man komt binnen en sluit direct de deur weer achter zich. In zijn hand heeft hij een pistool waarmee hij wijst naar haar hond. “Zorg dat hij zich koest houdt, of ik knal hem neer.” Haar hond die kwispelend het onverwachte bezoek bekijkt, komt op haar roepen vrolijk naar haar toe. Ze klampt zich vast aan zijn halsband en kijkt verbijsterd naar de man, die haar voordeur op slot draait en het gordijn sluit. Hij dirigeert haar naar de woonkamer en wijst met het pistool naar de bank. Ze gaat zitten met haar hond tussen haar benen. Hij sluit één voor één alle ramen en gordijnen, onderwijl haar scherp in de gaten houdend.
Ze is zó compleet overdonderd, dat ze geen vin verroert. Ze heeft het gevoel dat ze in een soort Twilight-zone is beland, alsof dit niet echt gebeurt. Haar hond echter, is nieuwsgierig en wil spelen met de visite. Hij glipt bij haar benen vandaan, onder de tafel, grist onderweg de bal die daar ligt en rent op de man af. De man bedenkt zich geen seconde en trapt hem vol in zijn flank. Kermend en piepend tolt de hond om zijn as en blijft even verdwaasd liggen. Haar gil schudt hem weer wakker en jankend kruipt de hond naar haar toe.
“Bek dicht!” snauwt de man, terwijl hij in de stoel tegenover haar gaat zitten. Met de hand met het pistool op zijn knie leunt hij achterover en sluit zijn ogen.
Verbijsterd kijkt ze naar de man tegenover haar. Ze aait haar hond, maar verder verroert ze zich niet. Totaal verlamd zit ze daar maar, terwijl de tijd weg tikt. De man lijkt te slapen. Voorzichtig durft ze om zich heen te kijken. Wat moet ze nu? Wat kan ze? Wat is er in Godsnaam gebeurt? Als ze voorzichtig haar benen wil verplaatsen om direct in de benen te kunnen springen, opent de man zijn ogen en kijkt haar aan. Hij tikt met het pistool op zijn knie en sluit na een paar seconden zijn ogen weer.
Uren lijken te verstrijken. Dan opent de man zijn ogen en zegt: “Ik heb honger. Maak wat eten voor me.” Terwijl ze onzeker overeind komt en ook haar hond in de benen springt, blijft de man doodstil zitten. Alleen zijn ogen en de loop van zijn pistool volgen haar en haar hond terwijl ze naar de keuken lopen. Voor het aanrecht blijft ze besluiteloos staan. Ze is zich bewust van de tuindeur een meter links van haar, van het messenblok rechts van haar. Maar redt ze dat, die meter? En wat begint ze met een mes tegen een pistool? Ze pakt brood, boter en vleesbeleg uit de koelkast, een bord uit de kast en opent de lade om een broodmes te pakken. Nog voordat haar hand naar het mes beweegt, voelt ze de loop van het pistool in haar nek. Ze had hem niet eens gehoord, geruisloos was hij achter haar komen staan.
Laag en diep klinkt de grom van haar hond naast haar. Ze werpt een blik naar beneden en ziet de opgetrokken lippen, de haren die recht overeind staan in de nek. “Eén verkeerde beweging van die hond en hij is er geweest…” fluistert de stem achter haar. Zijn adem kriebelt achter haar oor en jaagt kippenvel door haar rug. Sussend maant ze de hond tot stilte en stuurt hem in zijn mand. Twijfelend en met zichtbare tegenzin doet de hond uiteindelijk wat van hem gevraagd wordt.
Ze smeert zijn brood en keert terug naar de bank. Zwijgend kijkt ze naar hem terwijl hij zijn boterham eet. Haar machteloosheid in deze situatie treft haar als een mokerslag. In de film en in de boeken, weten de “slachtoffers” altijd een manier te verzinnen om te ontsnappen, zich te verweren, iets, wat dan ook te doen. Zij, in de werkelijkheid, weet helemaal niets te doen. Maar dan ook helemaal niets.
Nadat hij zijn brood op heeft gegeten en het glas melk heeft leeggedronken dat zij hem moest brengen, staart hij voor wat een eeuwigheid lijkt naar een punt op de muur achter haar. Dan staat hij ineens bruusk op. “We gaan slapen.”
Verward en ontzet kijkt ze hem aan. Zijn wijzende pistool brengt haar uiteindelijk in beweging. Ze staat op, loopt de gang in en de trap op en blijft dan twijfelend staan op de overloop. “Ik heb een logeerkamer” begint ze zinloos en tegen beter weten in. Hij grijnst en gebaart dat ze door moet lopen. Schijnbaar weet hij waar ze slaapt. Hoe weet hij dat?! Wie is die vent?!
In de slaapkamer blijft ze staan. Hij gaat op het bed zitten en klopt naast zich op het bed. Een nieuwe, ijzingwekkende angst vervult en verlamt haar. Roerloos blijft ze staan. Na een paar tellen, staat hij langzaam op en loopt tergend traag naar haar toe. Recht voor haar blijft hij staan, torent boven haar uit en boort zijn groene ogen in die van haar. Zijn gezichtsuitdrukking en de blik in zijn ogen verandert geen seconde, dus waarschuwt haar niet. Uit het niets dreunt het pistool tegen haar slaap, komt ondanks alles als een verrassing. Haar hoofd explodeert en nietsziend wankelt ze naar het bed. Jammerend gaat ze liggen en houdt haar hoofd vast, alsof die elk ogenblik uit elkaar kan knallen, in gruzelementen uiteen kan spatten.
Ze wordt zich bewust van het gekrabbel aan de deur beneden. Ze hoort haar hond grommen en blaffen en hoort de voetstappen van de man de gang door dreunen, de trap af denderen en de deur opengooien. Dan volgt gejank, gepiep, gekerm. Duizelig komt ze overeind en rent, of liever zwabbert gillend de slaapkamer uit, de overloop op en valt zowat de trap af. “Hou op, hou op, hou op!” Bij de open deur van de woonkamer komt ze tot stilstand, doordat deze gevuld is met het lichaam van de man. In de woonkamer is het nu stil. Terwijl de man haar terug duwt de gang in, probeert ze een blik te werpen in de woonkamer, zoekt naar haar hond, vangt een glimp op van een hevig bevende en hijgende hond die met opengesperde ogen onder de eettafel ligt. Dan trekt de man de deur achter zich dicht en duwt haar de trap op.
Zachtjes jammerend laat ze zich meevoeren. Die nacht liggen ze samen, volledig gekleed op bed. Hij raakt haar niet aan, alleen zijn hand houdt haar pols in een ijzeren greep. De druk die hij uitoefent, vermindert geen seconde en ze maakt zich tijdens die lange nacht dan ook geen enkele illusie. Net zoals zij, slaapt hij niet.
De volgende ochtend wordt ze ruw overeind gesleurd. Hij moet pissen. Hij duwt haar de badkamer in, zet haar naast de wc tegen de muur, laat haar zijn broek open ritsen en zijn onderbroek naar beneden trekken. Beschaamd, walgend wendt ze haar blik af. Een kort, eigenaardig lachje galmt door de badkamer. Grinnikend trekt hij door en trekt met één hand zijn onderbroek en broek op. Vragend wijst hij naar haar en de wc. Ze schudt haar hoofd, ondanks dat haar buik pijn doet van de volle blaas. Hij haalt zijn schouders op en wijst haar met zijn pistool de weg naar beneden de trap af.
Haar hond die zich de hele nacht stil heeft gehouden schiet haar kwispelend tegemoet als ze de deur open trekt, maar krimpt in elkaar en kruipt met de staart tussen zijn benen zijn mand in, als hij de figuur achter haar ziet.
Terwijl zij op haar plek op de bank zit en hij op de stoel, starend in het niets, tikken de minuten en de uren weg. Af en toe blaft hij haar toe dat ze hem te eten of te drinken moet brengen, maar voor de rest zegt hij niets. Als de nood uiteindelijk zo hoog is dat ze bang is in haar broek te plassen, waagt ze hem te vragen of ze naar de wc mag. Hij grijnst. Dat mag. Hij loopt met haar mee naar het toilet en blijft in de deuropening staan terwijl zij haar broek naar beneden doet en gaat zitten. Haar hoofd is op zijn kruishoogte, dus ze buigt haar hoofd en kijkt naar haar tenen. Als ze klaar is en opstaat vangen hun blikken elkaar. Zijn blik is geamuseerd lijkt het wel. Hij geniet van haar vernedering en machteloosheid. En machteloos is ze. Ze heeft echt geen enkel idee wat ze moet doen, wat ze kán doen.
Wanneer ze weer naar de woonkamer lopen, valt haar blik op de plastic tas in de gang. De tas waarin haar breispulletjes zitten, als ook haar breinaalden. Ze bergt dit gegeven op in haar hoofd, bewaart die wetenschap voor later en doodt de tijd op de bank met het fantaseren over het doorboren van zijn lichaam met die breinaald, na te denken over de beste plek om dit te doen, de plek die de meeste schade zal aanrichten, hem zal uitschakelen of haar de tijd zal geven om te ontsnappen. Zijn buik, zijn borst, zijn ogen? Ze heeft geen idee. Ook niet of ze krachtig genoeg kan steken om genoeg schade aan te richten. Laat staan, dat ze dat kan doen, zonder dat zijn pistool af gaat.
Wanneer hij die avond, al vroeg, zegt dat hij wil slapen, sjokt ze braaf de trap op, met hem achter zich in het kielzog. Dan, in een wild, impulsief, ongeremd en ondoordacht moment, draait ze zich boven aan de trap om en geeft hem met de moed der wanhoop een enorme douw. Hij verliest zijn evenwicht en kukelt van de trap af. Ze draait zich om en rent… tsja… waar naar toe?! Besluiteloos blijft ze staan en kijkt van de ene deur naar de andere. Haar kantoor! Daar staat een telefoon! Ze spurt naar de deur, gooit deze open, kijkt wild om zich heen en pakt de bureaustoel en probeert deze vast te zetten onder de deurklink. Hoe doen ze dit toch altijd in de film?! De stoel draait, dus blijft niet vastzitten. Ze hoort zijn gevloek en zijn voetstappen dreunen op de trap. Geen tijd verspillen, de telefoon! Ze toetst 112 in, maar voordat ze op bellen kan drukken, wordt de telefoon uit haar handen geschopt. Een regen van schoppen en slagen daalt op haar neer. Aan haar haren wordt ze de gang in getrokken en overeind gezet. Hij pakt haar hoofd in beide handen en knalt haar hoofd een paar keer tegen de muur. Dan verdwijnt zijn vuist in haar middel en zakt ze langs de muur omlaag.
Wanneer ze even later bijkomt in de badkamer en haar ogen opent, kijkt ze versuft naar de vloer waarop ze ligt, haar blik valt op het bloed dat uit haar mond is gelopen. Tegelijkertijd dringt de pijn van haar doorgebeten tong tot haar door. Langzaam komt ze overeind. Steunend met haar rug tegen het bad probeert ze tot haar positieven te komen. De deur van de badkamer is dicht. Ze spant zich in, maar hoort geen geluiden. Ook niet van haar hond. Dat brengt haar bij haar positieven.
Moeizaam staat ze op en nadert de deur. Ze legt haar oor op de deur en probeert te lokaliseren waar de man is. Ze hoort niets. Voorzichtig probeert ze de deurklink. De deur gaat open. Met ingehouden adem zet ze de deur op een kier en kijkt door de spleet. Niets te zien. Nog steeds niets te horen. Ze opent de deur verder en werpt een snelle blik om de hoek. Ook niets. Op haar tenen loopt ze naar de trap en kijkt naar beneden en luistert. Niets… Ze daalt de trap af, uiterst zorgvuldig haar gewicht verdelend zodat de trap niet gaat kraken. Beneden blijft ze staan, de deur van de woonkamer staat op een kier, maar er valt niets te zien.
Twijfelend kijkt ze naar de voordeur. Dit is haar kans. Nu, als de sodemieter wegwezen, die deur uit, de straat op. Nu. NU!!! Maar ze blijft staan, denkt aan haar hond. Haar blik valt op de plastic tas met breispullen. De bovenkant van een breinaald steekt net 2 mm boven de rand van de tas uit. Die gaat ritselen natuurlijk. Maar als ze heel snel is, zoals bij het spel Mikado, dan valt het misschien mee. Op haar tenen loopt ze naar de tas, pakt de bovenkant van de breinaald tussen twee vingers vast en haalt diep adem. Drie, twee, één, nu!! Ze trekt de breinaald vrijwel zonder geluid uit de tas. Opgelucht klemt ze de breinaald in haar beide handen vast. Ze draait zich om naar de woonkamer en nadert deze behoedzaam met de breinaald voor zich uit.
Dan hoort ze hem fluisteren. Bevroren blijft ze staan. Ze kan hem niet verstaan, maar ze kan hem zo wel beter lokaliseren. Nog een stap, dan nog één en nu staat ze bij de deur. Ze kijkt of ze er doorheen past zonder de deur te bewegen. Deze piept nog wel eens. Maar als ze voorzichtig is moet dat lukken besluit ze.
Met een snelle beweging kijkt ze even om de hoek. Die tel is genoeg om te zien. Om te zien hoe de man op zijn hurken, met de rug naar haar toe, bij de mand van haar hond zit. Die op zijn rug ligt, bibberend zijn nek aanbiedt, vol overgave, het wit van zijn weggedraaide ogen, het pistool dat op zijn voorhoofd staat. Ze neemt even een paar seconden de tijd om moed te verzamelen. Dan glipt ze muisstil door de deur en nadert de man. Haar blik gericht op het punt precies tussen zijn schouderbladen, iets links daarvan, waarachter zijn hart zich bevindt. Ze verstevigt de grip van haar handen om de breinaald en heft deze omhoog. In de anderhalve seconde die het duurt tussen het moment dat ze de de de neerwaartse beweging inzet en de breinaald zijn rug doorboort, kijken haar hond en zij elkaar aan.
De naald verdwijnt tot halverwege in de rug. De man kiepert zonder een geluid voorover en bedelft haar hond. Die worstelt zich daaronder vandaan en vliegt haar in de armen, gooit haar omver en bedelft haar onder de likken. Ze krabbelt achteruit tot ze niet verder kan, tot ze met haar rug tegen de muur zit en omhelst haar hond, begraaft haar gezicht in zijn vacht en begint oncontroleerbaar te snikken.
De volgende ochtend veegt ze tevreden de zweetdruppels van haar voorhoofd en kijkt naar haar nieuwe border. Ze heeft uren gegraven, ze is zwart van het zand, maar het resultaat mag er zijn. Eindelijk heeft ze de verhoogde border klaar. De halve stoeptegels, die als muurtje moesten dienen hadden al maanden lang klaar gestaan, maar op de een of andere manier had ze zich er niet toe kunnen zetten. Vannacht had ze het dan toch gedaan. Het benodigde zand had ze opgegraven uit een ander plekje in de tuin, waar ze toch ooit een soort kikkerpoeltje wilde maken. Het scheelde dat ze nu, onverwacht, heel wat minder zand hoefde te verplaatsen. Het was tenslotte een grote man geweest, die nam heel wat ruimte in. De aardbeiplanten die overal in potten op haar terras hadden gestaan had ze verplaatst naar de nieuwe border en overvloedig met water begoten. Mest was voorlopig niet nodig, de planten zouden voorlopig genoeg voeding te vinden hebben…
Met een kop thee gaat ze op haar plekje in de tuin zitten, de hond aan haar voeten. Wanneer de zon opkomt, kriebelen haar voeten de buik van haar hond en is ze verdiept in haar boek. Ze verheugd zich nu al op de aardbeienoogst van volgend jaar. Wat zullen díe lekker smaken!
*