Als ze de bomvolle parkeerplaats op rijdt en de omgeving scant naar een vrije parkeerplek ziet ze de vrouw van de ene net wegrijdende auto naar de andere rennen. Hoewel ze haar bijna wekelijks ziet blijft het een bijzonder schouwspel.
De vrouw met een knaloranje motorhelm op haar hoofd, een lange legergroene trenchcoat aan, die altijd scheef hangt door het gewicht van een dik boekwerk dat nét boven de rand van de zak uitsteekt en zeulend met een autostoeltje met daarin Flip de beer stevig vast gegespt ( die vrouw moet lompsterk zijn, want zo’n autostoeltje weegt nogal wat en is bovendien ongelofelijk onhandig om vast te houden) haast zich van de ene auto naar de andere, spiekt door de ramen en wanneer het haar niet aanstaat gaat ze pal voor de auto staan, zodat de auto niet weg kan rijden uit het parkeervak.
Ze kent kennelijk geen angst, want soms verspert ze ook reeds rijdende auto’s en sommige scooters de weg door ervoor te springen. Wild gebarend met haar handen en gillend: ‘In naam van de veiligheid, stop! In Godsnaam stop!’ maant ze de bestuurders tot stilstand.
Daarna gaat ze in conclaaf met de bestuurders, wijzend naar haar helm en naar het autostoeltje en pas wanneer ze tevreden is, stapt ze opzij en laat met een soort reverence en een intens gelukkige blik in haar ogen de auto of de scooter doorrijden. Ze is nooit agressief, maar wel knettergek natuurlijk.
Eén keer heeft ze de eer gehad om ook gestopt te worden door deze vrouw en toen bleek dat haar zoontje achterin nog aan het worstelen was met de veiligheidsgordel. Pas toen deze was vastgeklikt mocht ze doorrijden. De wanhopige, panische blik in de ogen van de vrouw, de manier waarop ze met schelle stem schreeuwde, de woorden letterlijk uitspuugde, dat ze pas door mocht rijden als iedereen veilig was, dat je daar áltijd aan moest denken, dat het je zou bezuren voor de rest van je leven als je dat niet controleerde, joeg haar zoveel angst en afschuw aan, dat het haar schaamte over het feit dat ze verzuimd had dit te controleren voordat ze wegreed, overschaduwde. Met samengeknepen billen en wild kloppend hart was ze naar huis gereden.
Ze parkeert haar auto en gaat boodschappen doen. Wanneer ze met haar volle winkelkarretje terug naar haar auto loopt, ziet ze de vrouw zitten op een bankje, bladerend in het boekwerk. Schijnbaar heeft ze even pauze.
Net wanneer ze het laatste kratje in de auto zet, begint het te hozen. En hóe!! Half rennend brengt ze het winkelwagentje terug. Tegen de tijd dat ze de plexiglazen koepel heeft bereikt waar de winkelwagentjes staan, is de regen vervangen door hagel. Ze besluit in de koepel te schuilen en vist haar telefoon uit haar zak. Ze controleert op whatsappjes en mails, scrolt ff langs de facebookberichtjes, geeft hier en daar een duim. Er is weinig nieuws, dus ze steekt de telefoon weer in haar zak.
Ze tuurt door het natte gordijn heen naar buiten. Haar blik dwaalt naar het bankje waar de vrouw net zat en blijft dan hangen bij iets wat half onder het bankje ligt. Ze knijpt haar ogen samen en kijkt nog eens wat beter. Het is het boekwerk van die vrouw! Zoekend kijkt ze de parkeerplaats over. De vrouw is nergens te bekennen. Ze aarzelt. Zal ze naar het bankje rennen? Het boekwerk veilig stellen? Die vrouw is er overduidelijk aan gehecht. Ze heeft hem altíjd bij zich.
Nog een keer kijkt ze tevergeefs de parkeerplaats rond en zet het dan op een lopen, richting bankje, onderwijl zichzelf vervloekend dat ze zo’n softie is. De ene malloot helpt de ander, moppert ze tegen zichzelf. Ze grist het inmiddels doorweekte boek onder de bank vandaan en rent dan in één streep door naar haar auto. In de auto, haalt ze uit het handschoenenvakje een handdoek die ze gebruikt als de ramen van binnen beslaan en droogt het boek voorzichtig af.
Het boek heeft zo’n dikke geweven kaft. Op de voorkant zit een sticker met daarop iets geschreven. Het inkt is iets verlopen, maar toch is het duidelijk te lezen: Sophie en Daniel. Het handschrift is sierlijk, netjes, evenwichtig.
Ze twijfelt. Overduidelijk is dit iets persoonlijks. Het lijkt een soort dagboek. Het voelt niet goed om het open te slaan, maar hoe krijgt ze het anders droog? Ze besluit even vlug te kijken wat de waterschade van binnen is. Ze slaat het boek open en kijkt in de gezichten van twee kinderen…
Beide foto’s zijn geplastificeerd en zorgvuldig in het boek geplakt. De ene aan de binnenkant van de kaft. De ander daar tegenover. De foto’s zijn gemaakt terwijl ze zich overduidelijk niet bewust waren van het feit dat ze gefotografeerd werden. Dat maakt de foto’s intenser, echter. Geeft het onderwerp meer karakter, inzicht in wie ze zijn.
Op de ene foto staat een meisje, een jaar of zeven, bellen te blazen. Een zeepbel van minstens twintig centimeter doorsnede hangt voor haar en bedekt de helft van haar gezicht. Het moet een goede camera zijn geweest, want een regenboog van kleuren is te zien op de bel. Ook de druppel water die onder aan de bel hangt, is te zien. Door de bel heen zie je de ietwat vervormde, vervaagde helft van haar gezicht. Ze heeft haar hoofd iets opgeheven, haar lippen zijn getuit. Ze heeft de bel net geblazen. De andere helft van haar gezicht is vlijmscherp. Het plezier spat als vuurwerk van haar licht gebruinde huid. Haar ogen lachen. Nog nooit heeft ze ogen zó zien lachen op een foto. Wel in het echt, maar niet op een foto. Deze foto is gemaakt op precies het juiste moment, met het juiste licht en vanuit de juiste hoek. In de ogen is de weerkaatsing van de bel te zien, als ook helemaal rechts in het uiterste hoekje het profiel van de fotograaf. Een pluk haar waait op, glanst. Een oorlelletje, ietwat rood, verraadt een net gepierced oorbelletje. In haar nek plakt een sliertje bezweet haar in een kronkel tegen haar huid. Op haar neus zijn een paar zomersproetjes te zien. Net boven haar lip zit een ragfijn littekentje. Een druppeltje zweet ligt op haar slaap. Sophie.
Ze hapt naar adem. Ze was zich onbewust dat ze die inhield. Haar oog dwaalt naar de rechter foto.
Een jongen, een man bijna, een jaar of zeventien, achttien. Het is een ingezoomde actiefoto. Hij is aan het skateboarden en hangt halverwege de halfpipe. Het fanatisme, de onder een nonchalante, coole houding verborgen, maar toch duidelijke concentratie en spanning druipt van de foto af. Verbeten kauwt hij op zijn lip, waarboven de waas van een snor te zien is, gefocused op de trick die hij straks gaat doen. Zijn fysiek is lang, slungelig, dat effect verhoogd door de oversized skaterkleding die hij draagt. Zijn rechterknie is geschaafd. De wond is nog vers, een grillig streepje gestold bloed loopt langs zijn onderbeen. Op de rechter elleboog is een oudere verwonding te zien. Een dikke korst. Zijn haar is lang, tot over zijn schouders. Het wappert achter hem aan als de weelderige manen van een leeuw. Een momentopname die de overgang van jongen naar man op een bijzondere manier heeft vast gelegd. Daniel.
Een drup water die van haar natte haren op de geplasticeerde foto valt brengt haar terug in haar auto. Ze veegt de druppel weg en bekijkt de rest van het boek. Op de een of andere wonderlijke manier is de schade van het water beperkt gebleven tot de kaft. Alleen de zijkant is nat. Voorzichtig dept ze deze droog. Ze slaat het boek dicht en kijkt nogmaals de parkeerplaats rond. In geen velden of wegen is de vrouw te bekennen. Ze besluit naar huis te gaan.
Thuis legt ze het boek op de vensterbank boven de verwarming. Pas de dag daarop ziet ze het boek weer liggen. Wat móet ze er nu mee! Ze gaat zitten en bekijkt de foto’s nog eens. Dan slaat ze de bladzijde om.
21 augustus 2013
Ik heb twee keer de loterij gewonnen. Maar dan andersom. De kans om je kind te verliezen is één op de tig-miljoen. De kans om er twee te verliezen?
Haar keel knijpt dicht en ze heeft de neiging om het boek direct weer dicht te slaan. Dit kán niet, dit mág niet. Dit is te persoonlijk. Ze kan het niet maken om door te lezen. Bovendien twijfelt ze of ze wel wíl doorlezen. Die paar zinnen zijn al zo afschuwelijk en veelzeggend. Nooit zal ze op dezelfde manier als voorheen naar die gekke mevrouw met haar oranje motorhelm kijken. Haar perspectief is nu al voor altijd veranderd. Dit alles gedacht hebbende, leest ze, ondanks zichzelf verder.
Alhoewel de momenten, dat ik mijn kinderen verloor, zich als een langspeelplaat doorlopend voor mijn netvlies herhalen, elk detail, elke fractie van een seconde, elk geluid opgerekt tot een eeuwigdurende marteling, heeft het tien jaar geduurd voordat ik gek werd, me daar bewust van was en het met open armen verwelkomde. Het gaf me de verlossende vrijbrief om het krampachtige in stand houden van de facade dat ik me wel redde, eindelijk kon laten varen en de richel die mij scheidde tussen waanzin en emotieloos overleven kon los laten en boete kon gaan doen voor mijn fouten.
Sophie verloor ik op 13 juni 2003. Zij was toen zeven jaar oud. Daniel op 8 maart 2010. Hij was toen net zeventien. Of eigenlijk was ik hem al veel eerder verloren, maar dat was de laatste keer dat ik hem zag. Ik zie hem nóg wegrijden op zijn scooter, alsof het gisteren was. Zijn schouders strak van boosheid, zijn dikke bos haar als woest wapperende manen die me uitdaagden en uitlachten omdat ze niet ingetoomd werden door de helm, zoals ik graag wilde…
Maar ik dwaal af. Laat ik beginnen met Sophie.
Sophie was mijn evenbeeld. Zowel qua uiterlijk als qua innerlijk. We konden wel klonen zijn. Leg een foto van haar en van mij op dezelfde leeftijd naast elkaar neer en je zou zweren dat het om dezelfde persoon ging. Ze was uitbundig, extrovert, nieuwsgierig, impulsief, enthousiast, onnadenkend, ongeduldig, gevoelig, zorgzaam, zacht, intelligent, maar ook naief. Ik werd soms knettergek van haar; de beweeglijkheid, dat wilde, dat overdrevene.Vaak dacht ik, wanneer ik keek naar mijn dochter, met hernieuwd respect en waardering terug aan mijn eigen ouders en hun geduld dat ze ondanks hun foeteren toch voor me hebben gehad.
Het kost me moeite, maar ik wil het opgeschreven hebben. Hoe het gebeurt is. Iets in me zegt, dat dat moet, goed voor me is en me het kleine beetje verstand dat ik nog heb, laat behouden, wanneer ik dat doe. Voordat ook de herinneringen vertroebeld worden. Zodat ik het terug kan lezen. Zodat ik weer weet waarom ik doe wat ik doe. Ik weet alleen niet waar ik moet beginnen. Dus ik begin maar bij het einde.
Knak. Het is maar een klein geluidje. Een heel kort geluid, heel duidelijk, helder, zuiver, zonder ruis, maar niet hard. Dan een zucht. De laatste. Daarna de plof. Ik kijk naar het lichaam van mijn dochter dat van het dashboard afglijdt, op de versnellingspook valt en dan aarzelend, maar dan toch onder invloed van de zwaartekracht, zijdelings de voetenruimte van de passagierskant intuimelt. Haar voet blijft haken achter de versnellingspook.
Ik weet het direct. Er is geen twijfel. Dus ik blijf zitten en verdwijn. Het duurt dagen voordat ik me weer bewust ben van mijn omgeving. Ik staar naar de kist die verdwijnt achter het gordijn en voel opeens de handen van mijn man en zoon, die mijn handen vasthouden. Ik kijk eindelijk naar hun gezichten, zie hun eindeloze verdriet en het op de loer liggende schuldgevoel treft me als een mokerslag en laat me bijna omvallen. Want het is míjn schuld. Míjn nalatigheid.
Ik had haast. We moesten naar het zwembad en we waren al te laat. Mijn dochter zat nog te klooien met haar veiligheidsgordel en werd toen afgeleid door een ballon die ze onder de voorstoel zag liggen. Ze doet de gordel weer opzij en duikt onder de voorstoel. Ik foeter dat ze moet gaan zitten en de gordel om moet doen. Die ballon, die wacht wel. Ik start de motor en kijk ongeduldig achterom naar mijn dochter. Ze is nog bezig de riem vast te klikken. Ik rijd alvast weg. Met een gangetje van twintig rijd ik door de straat. Dan ineens verschijnt mijn dochter tussen de voorstoelen. Ze reikt naar de volumeknop van de radio. Er is een liedje op die ze leuk vindt en die moet harder. Ik mopper dat ze moet gaan zitten en kijk haar boos van opzij aan. De auto van de buurman van een paar huizen verderop, die achteruit de afrit van zijn woning afrijdt zie ik bijna te laat. Ik trap hard op de rem en mijn dochter vliegt tegen de voorruit. Haar hoofd maakt een rare knik en klapt achterover. Knak. Einde Sophie.
Had ik maar… Drie woorden die me als een bloedhond achtervolgen. Die ene minuut wachten. Had ik maar…
Iedereen denkt dat dit hen niet zal overkomen, dat die kans zó klein is dat dit je overkomt, dat wanneer je stapvoets door een wijk rijdt, er niets ergs kan gebeuren, je rijdt tenslotte zo langzaam… Ook ik dacht vroeger zo. Nu weet ik wel beter. Maar het verkrijgen van die wetenschap heeft me alles gekost. Mijn dochter, mijn huwelijk, mijn baan als docente en uiteindelijk ook mijn zoon… Al heeft hij het langste volgehouden. De druk voor hem moet enorm zijn geweest…
Ze slaat het boek voorzichtig dicht en staart uit het raam. Nu begrijpt ze de wanhoop en het panische in de ogen van de vrouw. En bedenkt zich vervolgens: Ook zíj rijdt wel eens weg als de gordels van de kinderen nog niet vast zitten… Ook zíj neemt de veiligheidseisen die overal zijn wel eens met een korreltje zout.
Ze kijkt naar het boek op haar schoot. Die moet terug naar die vrouw. Het regent buiten. De kans is klein dat de vrouw nu op de parkeerplaats te vinden is. Ze legt het boek veilig weg en besluit naar de parkeerplaats te rijden zodra het opgeklaard is. Maar wanneer dat later die middag gebeurt en ze het boek pakt om het terug te brengen, gaat ze in plaats daarvan zitten en leest verder…