We zijn onderweg naar school. A. heeft er zin in en is vooral heel nieuwsgierig. J. is bang. Ook ik ben zenuwachtig. Ik probeer J. zoveel mogelijk af te leiden, maar hij zit stilletjes achter in de auto te luisteren en kijkt fronsend uit het raam. A. kwettert er op los en laat me versteld staan. Ik had verwacht dat zij ook heel nerveus zou zijn, maar ze staat juist te popelen en kan niet wachten tot we er zijn.
Ik parkeer de auto en kijk op de klok. We zijn aan de vroege kant. We kijken door het raam van de auto naar de school. En het plein. Of plein? Het park zou een betere benaming zijn. A. wil de auto uit, dus ook ik stap uit. J. wil niet. Pas als ik hem wijs op het buitenterrein en hem vraag of we daar eerst even een kijkje zullen nemen, stapt hij schoorvoetend uit. Maar bij het zien van de speeltoestellen, de bomen, de grasvelden en de ruimte, rent hij al snel achter A. aan. Opgelucht zie ik hem gaan.
Het buitenterrein is gigantisch. Zeker voor Nederlandse begrippen. Het is een glooiend terrein, met her en der wat speeltoestellen en grote bomen. Ook een heel aantal appelbomen zie ik. Knalrode appels liggen in het gras. Het parkachtige terrein strekt zich achter de school uit en eindigt honderden meters verder bij een wit, houten hek. Daarachter liggen golvende, goudgele graanvelden. Zo te zien zal dat graan vast snel geoogst worden. Aan de linkerkant zie ik iets dat lijkt op een kleine skischans. Ik loop er wat dichter naar toe en verhip, het is inderdaad een klein skischansje!! Ik weet niet of dit een doorsnede is van een typische Noorse basisschool, maar het ziet er allemaal verschrikkelijk idyllisch uit.
Ik kijk op mijn horloge en roep de kinderen. Tijd om naar binnen te gaan. J. heeft zijn angst voor even weggerend, dus hij loopt gelukkig zonder problemen met me mee naar binnen.
Binnen worden we verwelkomd door de directeur en de coördinator van het onderwijs voor Niet-Noors-sprekende kinderen: de Velkommensklas. (De Welkomstklas/Onthaalonderwijs.) Het is de bedoeling dat de kinderen de eerste tijd in aparte klassen Noorse les krijgen. Alle kinderen die in de gemeente wonen waar wij wonen en die nog geen Noors kunnen spreken, komen hier op school. Het is nu, samen met A. en J. ,een groepje van in totaal achttien kinderen, uit 8 verschillende landen, in de leeftijd van zeven tot dertien jaar, die in drie verschillende klassen verdeeld worden. Het is een vrij grote gemeente, dus ze verontschuldigen zich voor de grote groep. Verbaasd kijk ik ze aan. Achttien kinderen verdeeld over drie klassen is zes kinderen per klas. Niet slecht lijkt mij. Maar ze hadden het liever anders gezien leggen ze me uit. Deze kinderen hebben veel extra begeleiding nodig om de taal te leren dus ze hadden de groepjes graag nog kleiner gezien. De normale klassen op deze school bestaan uit ongeveer vijftien leerlingen. Ook niet verkeerd.
De kinderen uit de Velkommensklas zullen allerlei activiteiten samen met de normale klassen van hun leeftijd gaan doen. Zoals gym, koken (dat is een apart vak op de basisschool), muziek, buitenactiviteiten, om ervoor te zorgen dat er ook zoveel mogelijk interactie is met de Noorse kinderen. Zodra het niveau het toelaat, gaan ze meer en meer in de gewone klassen meedraaien. Zodra ze niveau 1 van het Noors behaald hebben, gaan ze helemaal naar de gewone klassen en gaan ze daar niveau 2 en 3 halen. Daarbij blijven ze dan extra hulp krijgen zolang ze dat nodig hebben. Zitten blijven kennen ze niet in Noorwegen, de kinderen worden gewoon verdeeld op leeftijdsniveau en krijgen zo individueel mogelijk les.
De coördinator heeft een aantal vragenlijsten die ingevuld moeten worden. Dit is waar ik me het meeste zorgen over maakte. Alhoewel mij telefonisch en per mail is verzekerd dat het geen enkel probleem is om de kinderen hier naar school te laten gaan, toch ik ben ontzettend bang dat het door een over het hoofd geziene administratieve regel uiteindelijk toch niet mogelijk is voor de kinderen om in Noorwegen naar school te gaan. Bijvoorbeeld doordat ze geen visum, geen verblijfsvergunning en geen Noors identificatienummer of iets dergelijks hebben, om maar iets te noemen. Maar, zoals telefonisch al gezegd, dat is allemaal geen probleem. De kinderen zijn hier drie maanden en hebben recht op onderwijs. Ze maken zelf wel iets van een tijdelijk registratienummer aan. De vragen gaan vooral over wat de interesses van de kinderen zijn, hun karaktereigenschappen, waar ze goed in zijn en wat ze moeilijk vinden en of ze in Nederland ook op een sport zaten. Wanneer ik vertel dat de kinderen beiden op wedstrijdzwemmen zaten, begint de directeur verheugd te lachen. In Bjorkelangen, de plaats waar wij wonen, wordt juist een spiksplinternieuw zwembad gebouwd die volgend jaar klaar zal zijn. Nu is er een wat kleiner zwembad en de directeur zal met de zwemclub aldaar gaan bellen om te vragen of onze kinderen daar terecht kunnen. Twee keer in de week zwemmen ze daar. Niet op wedstrijdniveau, maar wel heel erg leuk om mee te beginnen, lijkt hem. Zijn wij het daar mee eens?
Het voelt alsof alles een plek krijgt, alsof de hele puzzel in elkaar gelegd wordt, alsof het zo heeft moeten zijn. Ik geloof nergens in, maar alles klópt zo overweldigend goed tot nog toe! Het idiote is, dat hoe meer alles klopt, hoe meer ik het gevoel krijg dat er elk moment een kink in de kabel kan komen, er iets gebeurt waardoor we wakker worden uit de droom. Ik slik mijn emoties weg en concentreer me op het beantwoorden van de vragenlijsten.
Er worden afspraken gemaakt over de taxi die de kinderen elke dag zal halen en brengen van en naar school. In Noorwegen blijkt het zo te zijn dat alle kinderen die meer dan 4 km van de school in hun woonplaats wonen, gratis door een taxi naar school worden gebracht. De school betaalt de kosten daarvan. Er is geen sprake van een uitzonderingspositie, dit geldt voor alle kinderen in Noorwegen, dus ook voor die van ons, stelt ze me gerust, wanneer ik begin te sputteren dat dit niet nodig is en dat ik de kinderen zelf ook wel naar school wil brengen.
Er klinkt een bel; het is pauze. A. en J. die al die tijd braaf op hun stoeltjes zitten, zijn wel aan wat beweging toe, denkt de directeur, dus we lopen met de rest van de kinderen mee naar buiten. De kinderen lopen allemaal op sokken in school en trekken bij de kapstok hun regenlaarzen en regenjassen aan. De directeur vertelt dat de kinderen áltijd naar buiten moeten tijdens de pauzes. Of het nou regent, sneeuwt of vriest. Pas wanneer het -15 is mogen de kinderen in de pauze binnen in school wat rustigs doen. Wanneer ik om me heen kijk zie ik dat de kinderen inderdaad allemaal in makkelijke speel-maar-lekker-in-de-modder-kleding gekleed zijn. Zo piekfijn zoals ze over het algemeen in Nederland naar school gaan, is hier geenszins het geval.
Mijn blik valt weer op de skischans en voorzichtig informeer ik daarna. Wanneer ze mijn bezorgde blik zien, als ik vertel dat de kinderen nog nooit geskied hebben, beginnen ze te lachen. Dat leren ze hier vanzelf! Ski’s hoeven we niet aan te schaffen, die hebben ze hier op school wel voor ze. Ik val van de ene in de andere verbazing.
In totaal zitten er honderd kinderen op school. Die verspreiden zich allemaal over het schoolterrein. Ook die van mij gaan op onderzoek uit. De coördinator verontschuldigt zich voor het kleine aantal speeltoestellen. Ik begin te lachen, denkend dat het een grapje is, want ik tel er zo al een stuk of tien verschillende. En dan heb ik nog niet eens zicht op het hele schoolplein. ‘Maar,’ zegt de coördinator snel, ietwat ongelukkig kijkend omdat ze mijn lachen verkeerd begrijpt: ‘we hebben wel een paar hele goeie bomen om in te klimmen!’ Ik haast me om uit te leggen waarom ik moest lachen. Dat dit speelterrein in onze ogen fantastisch is. En dat die bomen de gouden kers op de taart zijn. Opgelucht lacht ze. Dan haast ze zich om te zeggen: ‘Alleen we helpen ze er niet in. Als ze er zelf in kunnen klimmen, dan zijn er aan toe en kunnen ze het aan om in de boom te klimmen. Zo niet, dan zijn ze er nog niet klaar voor.’ Die manier van denken vind ik geweldig.
Terwijl wij aan het praten zijn komen er telkens groepjes van twee of drie kinderen naar ons toe en vragen aan de directeur wie die twee nieuwe kinderen zijn, dat ze met hun willen praten, maar niet weten welke taal ze spreken. Noors? Engels? Verlegen lachend ondergaan mijn kinderen al die aandacht en gaan al snel over in gebarentaal en stellen zichzelf op die manier aan elkaar voor. Wonderlijk hoe snel dat gaat.
Na de pauze nemen we afscheid. De volgende dag zullen de kinderen opgehaald worden voor hun eerste Noorse schooldag. De schooldagen zijn kort hier in Noorwegen. Van half negen tot kwart over één. Alleen op woensdag gaan ze tot half drie naar school. Ze lunchen ook op school. Het zal mij benieuwen. Het zullen voor de kinderen enorm spannende dagen gaan worden.
De volgende ochtend, om kwart over acht, stappen de kinderen ontzettend dapper en moedig de taxi in, zwaaien een keertje en verdwijnen dan langzaam over het weggetje uit het zicht. Ik onderdruk de neiging om in de auto te springen en ze achterna te rijden. Om zeker te weten dat ze aankomen, om nog even een glimp van ze op te vangen voordat ze de school in lopen. Mijn tranen verbijtend loop ik naar binnen. Ik moet vandaag eigenlijk verschrikkelijk veel uitzoeken en regelen, maar daar komt niets van. De minuten aftellend, me enorm schuldig voelend dat niet ík, maar de kinderen deze uitdaging aan moeten gaan, wacht ik tot ze thuis gebracht worden…