Dinsdagochtend. De kinderen zijn naar school. Ik begin vandaag op de eerste verdieping:
Ik maak de bedden op, zet de ramen wijd open. Zet overal de lampen uit, die ik net toch écht al eerder uit had gedaan. Ruim de haarelastiekjes die overal verspreid liggen weer in het elastiekendoosje. Leg de borstel, die ik in bed vind, weer op de plek waar hij hoort; in de badkamer.
Daar vertelt mijn neus mij iets en ik trek de wc door, waar een dampende boodschap is achtergelaten. Ik hang de over de badkamervloer verspreide handdoeken netjes over de beugels. Ik draai de nog druppende kraan stevig dicht. Ik vind een tandenborstel op de vensterbank, zie daar dan ook dat er op de ramen geblazen en getekend is met vingers, maak een mental note dat ik die ramen moet wassen en ik vind een tandenborstel in het bad, als ook een pantoffel en een autootje. De pantoffel zet ik naast de andere onder het bed en het autootje zet ik op de trap naar de zolder om later mee te nemen naar de speelzolder.
Terug naar de badkamer. Ik poets de gemorste tandpasta van de wastafel. Ik verzamel de pyjama’s, waarvan één in de hal ligt en één achter het gordijn van de kledingkast. Ik mis alleen nog de pyjamabroek van mijn zoontje. Nergens te bekennen. In de klerenkast zie ik dat de kleren weer schots en scheef op de planken liggen, doordat er van alles en nog wat tussenuit is getrokken. Ik fatsoeneer de kast en schuif gelijk de kleren die afgekeurd zijn tijdens de dagelijkse wat-zal-ik-eens-aantrekken-vraag-van-vandaag en die verspreid over de vloer liggen ook weer in de kast. Ik had gisteravond toch écht kleren klaar gelegd?!
Ik ruim de boeken, die op het bureau liggen (leest ze nou echt uit zes boeken tegelijk?!) op in de boekenkast, zie daar dat hier hetzelfde probleem heerst als in de klerenkast, dus ik fatsoeneer de boeken weer netjes rechtop, met de ruggen naar voren in de kast. Terwijl ik dat doe, komt er achter die boeken een bekertje tevoorschijn met een plastic zakje en wat water. Nadere inspectie maakt duidelijk dat het kattenbrokjes zijn, gedrenkt in water. Dat hadden ze al eerder geflikt, de brokjes werden dan groter en dat was A: geweldig om te zien en B: vast veel lekkerder en zachter voor de poezen. Waarom dat dan A: ondanks mijn foeteren van de vorige keer toch weer opnieuw gedaan is en B: verstopt wordt achter de boeken in de boekenkast?
Ook vind ik een briefje, netjes opgevouwen, waarop in kinderlijk geschreven letters de naam van een geëmigreerd vriendinnetje staat en de woorden: Ik mis je zo.” Meer niet. Ik leg het briefje terug waar het lag en besluit dat er hoognodig een échte brief geschreven moet worden.
Dan haast ik me terug naar de pantoffels, want ineens dringt tot me door dat ik daarachter iets had zien liggen wat daar niet thuis hoorde, maar wat ik genegeerd had. Ik duik onder het bed en zie daar inderdaad een batterij liggen. Als ook een aantal stenen uit de stenenverzameling van mijn zoontje. Ik verzamel de stenen en wil deze weer in de sorteerbakjes doen en vind daar een tweede batterij. Ik speur om me heen: waar horen die batterijen in? Het duurt even, maar dan zie ik dat het kapje van het nachtlichtje wat op het hoofdeinde van het bed zit vastgeplakt eraf is. Daar horen drie batterijen in, dus ik mis er nog 1. Bovendien mis ik nog het kapje. Ik frummel de twee batterijen er alvast in en ga op zoek naar de ontbrekende onderdelen. De batterij kan ik niet vinden. Het kapje vind ik in het laatje van het bureautje.
Terwijl ik op zoek ben naar de batterij, ontdek ik dat er een heel lichte bobbel onder het vloerkleed zit, dus deze sla ik opzij en daar vind ik de grote familiefoto, netjes in de hoes, met daarop afgebeeld Oerbeppe, Beppe, Pake , wij, de kinderen en alle kleinkinderen. Zowel Oerbeppe als Beppe zijn er sinds kort niet meer, dus ik begin te huilen en ga zitten op het bed van mijn zoontje. Na een tijdje vraag ik mij af waarom die daar ligt, wat dat betekent, hoe zijn mijn kinderen daar mee bezig en maak een mental note. Daar moet over gesproken worden. Ik zet de foto terug waar hij hoort. De ontbrekende batterij laat ik even voor wat het is.
Ik sjouw de overvolle wasmand naar beneden, discussieer met mezelf of het niet eens tijd wordt om de kinderen niet meer in de modder te laten spelen, besluit vrijwel direct dat daar nog tijd genoeg voor is, ze zijn maar één keer kind, er komt vanzelf een moment dat ze zélf niet meer in de modder willen spelen en vul nog maar weer eens gelaten de wasmachine.
Terwijl ik zorgvuldig de zakken van de broeken controleer, (lees Beestjes) vind ik een knikker, een kastanje, een verdroogde regenworm, een 5 eurocent, een onbekend haarknipje en een handvol stenen in allerlei soorten en maten. Ik mieter de regenworm in de vijver; lekker hapje voor de koi, de kastanje in het de vaas met de verzameling kastanjes en eikels, de 5 eurocent in een spaarpot, de knikker en de stenen leg ik op de trap, om straks mee naar boven te nemen en het haarknipje op de tafel, om straks te vragen aan de kinderen van wie die is.
Dan ruim ik de ontbijtrommel op, erger me nog eens aan de korstjes die zijn blijven liggen, maak een mental note daar strenger in te gaan worden en begin dan de hutten, die in de tien minuten tijd die over waren, voordat ze naar school gingen, vakkundig gebouwd zijn. Ik leg de kussens weer in de stoelen, vouw de kleden op en leg ze op hun plek, vind onderweg nog wat verloren strijkkralen, play-mais en een papieren vliegtuigje.
Ik kijk op de klok, schrik me het lamlazerus, haal snel de riem van de hond tevoorschijn, trek mijn jas aan en stap naar buiten. Onderweg naar de tuinpoort registreer ik de steps die weer eens in de regen liggen, de blader- en moddersoep die op de rand van de vijver staat en het feit dat de emmertjes, schepjes, zeefjes, frisbees, ballen en graafautootjes weer verspreid liggen over de tuin.
Ik haal diep adem, kijk mijn hond aan, die enthousiast staat te wiebelen. Die schat neemt me nooit iets kwalijk en is altíjd begripvol. Het is half tien en ik ben er aan toe. Tijd om een vrije neus te halen.
Als ik na een heerlijke verfrissende trip door de herfstige miezer-regen weer thuiskom en besluit via de voordeur naar binnen te gaan, valt mijn oog op de opgedroogde moddersporen in de gang, de bomvolle kapstok met jassen die zowat uit zijn pluggen gerukt wordt, de kist met handschoenen, sjaals en regenpakken, die als een ontplofte aardappel zijn ingewanden in de vorm van sjaals en her en der neergeflikkerde handschoenen laat zien, zinkt de zojuist herwonnen moed me in de schoenen.
Waarom zou ik nog?!
Elke dag opnieuw groeit mijn respect, waardering en bewondering voor míjn ouders. Pas toen ik zelf kinderen kreeg, heb ik me gerealiseerd wat dat inhoudt.
Mama, Papa. Met terugwerkende kracht: Diepe buiging.
*